ESCOs: Wat houdt ze tegen in Vlaanderen?

De Vlaamse renovatiemarkt hinkt achterop in het streven naar energie-neutrale woningen. ESCO’s zouden die markt een stevige duw in de rug kunnen geven. De aanbodzijde en de financieringsinstellingen zijn er klaar voor, maar de vraag blijft beperkt. Daarom bracht Energy Saving Pioneers, een coalitie van voorlopers in energiebesparing gefaciliteerd door Bond Beter Leefmilieu een aantal sprekers uit de sector samen. Doel: de drempels voor ESCO's bespreken en aanbevelingen uitwerken voor het beleid.
ESCO’s, Energy Service Companies, leveren energiediensten aan bedrijven, organisaties, of eventueel groepen van particulieren. De essentie van zo’n ESCO is eenvoudig. Het bedrijf voert een energieproject uit in een gebouw en financiert dat project ook zelf. Met een gedeelte van de besparing die het gedaalde energieverbruik oplevert, betaalt de eigenaar van het gebouw die investering terug. Na de volledige afbetaling krijgt die eigenaar dan een energie-efficiënt gebouw waar hij zelf alle vruchten van kan plukken. Tegelijkertijd wordt de eigenaar ook 'ontzorgd', want de ESCO neemt met zijn technische en juridische knowhow het volledige project op zich. De gemaakte afspraken worden vastgelegd in een EPC, een energieprestatiecontract. Zo’n EPC is altijd een resultaatsverbintenis. Zijn er geen winsten op vlak van energieverbruik? Dan staat de gebouweigenaar ook niet in het krijt bij het energiebedrijf. Daarnaast staat de financiering niet op de handelsbalans van het bedrijf en stijgt de schuldgraad dus niet, wat zeker een voordeel is voor publieke besturen.
Obstakels aan de vraagzijde

In theorie zijn er dus veel voordelen, maar in de praktijk zijn er wel wat obstakels. Die liggen niet aan de aanbodzijde, want er staan genoeg bedrijven klaar om zich te engageren. Belesco, de Belgische ESCO-associatie, verenigt een twintigtal van die ondernemingen. Fedesco, een publieke ESCO, is een ander voorbeeld. Die dienst ondersteunt federale overheidsdiensten om via ESCO’s hun energiefactuur te beheersen. Bovendien bleek uit verschillende sessies op de ESCO-bijeenkomst dat ook investeerders klaar staan om ESCO-initiatieven te ondersteunen.
De obstakels liggen dus vooral aan de vraagzijde, waar gebouweigenaars aarzelen om mee in het ESCO-bad te springen. Volgens Ingmar Hermans, stichtend lid van Belesco en business development director bij consultancybureau Energinvest, heeft een ESCO-methodologie nochtans veel voordelen tegenover onze klassieke, programmatorische aanpak. “De verschillende partijen in dat klassieke proces stemmen te weinig af en er is geen enkele partij die de eindverantwoordelijkheid draagt. Bij wie kan de bouwheer aankloppen als de gevraagde energieprestaties niet gehaald worden? Charles-Henri Bourgois van Factor4, een ingenieursbureau met specialisatie in energiebesparing en comfort, vult dat aan. “De mechanismes in de klassieke aanpak zorgen voor slechte resultaten. Ten eerste stellen energie-audits het plaatje vaak mooier voor dan het eigenlijk is. Dat zijn immers ook competitieve bedrijven die klanten voor zich moeten winnen. In de tweede plaats bekijken studiebureaus zo’n audit meestal helemaal opnieuw, wat tijd en geld kost. Zulke bureaus werken trouwens vaak op basis van het volume van een installatie. Hoe uitgebreider het project, hoe meer ze eraan verdienen. Bovendien zijn ze vaak verbonden aan bepaalde technologieën en merken, waardoor ze niet alle mogelijke oplossingen onderzoeken. Ten derde wordt de uitvoering door de installateur vaak niet gecontroleerd en laten de inbedrijfstelling en het onderhoud te wensen over. Er zitten kortom geen stimulansen in het systeem voor grondige energiebesparingen, wat volgens Europese onderzoeken maar tot een schamele 9 procent gerealiseerd besparingspotentieel leidt.”
EPC-contracten in een ESCO-methodologie hebben een andere insteek. Hermans: “Zulke contracten zijn outputgestuurd en prestatiegericht. De ESCO, die alle partijen uit de klassieke aanpak integreert, staat zelf in voor het optimaliseren van het besparingspotentieel. Haar rendement hangt daar immers rechtstreeks van af.
Weerstand tegen verandering

Toch komen er te weinig ESCO-projecten van de grond. Er zijn dan ook nog een aantal drempels die de sector moet overwinnen. De eerste is de weerstand tegen een nieuwe aanpak. Werken met een ESCO vereist immers dat je de keuzes over de te nemen energiemaatregelen volledig in de handen van die ESCO laat. Bram Van Eeckhout, business unit manager bij Eandis: “Bouwheren denken vaak dat ze een vooraf gepland project kunnen opleggen aan een ESCO. Dat gaat natuurlijk niet, want een ESCO die een prestatiecontract afsluit, wil zelf beslissen hoe het tot de meeste besparingen komt.” Daarbij komt ook dat er weinig ingenieurs zijn met ervaring in het opstellen van prestatiebestekken. Werken met de vertrouwde technische bestekken en input-lastenboeken blijft sterk ingeburgerd. Er bestaan ook heel wat misvattingen over EPC-contracten, zoals het idee dat een energiebesparing onmiddellijk financiële winsten oplevert. Van Eeckhout: “De overheid moet daarom sterk inzetten op informatieverstrekking. Leg aan bedrijven uit welke voordelen ESCO’s kunnen bieden en zorg voor succesvoorbeelden.” Ingmar Hermans vult aan: “De overheid moet informatiecampagnes lanceren om de kennis over ESCO’s te vergroten en opleidingsprogramma’s voorzien voor partijen op de markt. Stimuleer daarnaast Vlaamse EPC-projecten in de publieke sector die als voorbeeld kunnen dienen. Wees als overheid zelf de voorloper op vlak van ESCO en gebruik EPC’s als standaardmethodologie voor Vlaamse overheidsgebouwen. ” Charles-Henri Bourgois heeft dezelfde mening: “Laat de Vlaamse overheid EPC’s erkennen als best practice, verzeker iedereen dat ze juridisch in orde zijn en een goede basis zijn om verder op te werken en neem daarmee het wantrouwen bij potentiele bouwheren weg.”
Kenniskloof

Dat wantrouwen is ook een resultaat van een kenniskloof tussen ESCO’s, die gespecialiseerd zijn in energieproblematiek, en bouwheren, die vaak een andere kernactiviteit hebben en niet beslagen zijn op vlak van energiebeheer. Met een EPC verbindt zo’n bouwheer zich met een ESCO voor lange periode en voor een aanzienlijk project. Hij of zij boet ook in aan flexibiliteit, want de ESCO zal beslissen welke energiebesparingsmaatregelen er de komende jaren zullen komen en kiest zelf op welke manier de installaties onderhouden worden. Die grote stap zetten is moeilijk als je niet helemaal begrijpt waarover de partij aan de andere kant van de tafel spreekt. Bourgois: “De overheid moet daarom, naast subsidies voor projecten, ook financieel bijdragen voor EPC-facilitatie. Zorg dat bouwheren een 3de partij kunnen inhuren om hen te begeleiden in het traject. Zij kunnen het EPC opmaken en het traject opvolgen, een aanbesteding voor een ESCO organiseren, de ESCO controleren en tussenkomen bij conflicten tussen ESCO en opdrachtgever.” Zo wordt ook vermeden dat opdrachtgevers zelf EPC-projecten ontwikkelen. Die lukken vaak niet, omdat ze de complexiteit van zo’n project onderschatten.
Complexe structuur
Die complexiteit is een andere drempel om te starten met een ESCO-verhaal. Caspar Boendermaker, senior adviseur bij Bank Nederlandse Gemeenten, vertelde over een grootschalig sociale woningbouwproject, waar enkele corporaties en bouwbedrijven de handen in elkaar sloegen om een fabrieksmatig concept te ontwikkelen dat op ongeveer 800.000 woningen zou kunnen worden toegepast. Door die grote schaal zakte de prijs om een woning energieneutraal te renoveren naar 50.000 euro. Een succesverhaal, maar extrapolatie naar Vlaanderen is complexer. De gebouwen in Vlaanderen zijn immers veel minder eenvormig. Een standaardconcept toepassen op onze hele gebouwenmarkt lijkt daarom niet eenvoudig, maar toch is dat ‘pooling’-idee een interessante piste, zeker bij openbare besturen. Dat vindt ook Bram Van Eeckhout. “Om met een ESCO te werken moet het energieverbruik van het project zeker 500.000 euro per jaar bedragen. Zeer weinig gebouwen voldoen aan dat volume. Enkele gebouwen samenbrengen in een pool gaat ook, maar dan moet een gebouw op zich 50.000 euro verbruiken. Er zijn amper lokale besturen die tien zulke gebouwen in portefeuille hebben. Lokale besturen moeten daarom ‘samenpoolen’, maar een constructie met verschillende eigenaars doet de complexiteit van het contract natuurlijk snel oplopen.” Het wetgevend kader rond ESCO’s en EPC moet daarom op punt worden gezet. Dat is ook de mening van Ingmar Hermans. “Er moeten duidelijkere richtlijnen komen, bijvoorbeeld op vlak van boekhoudkundige behandeling van EPC’s. Ook als er huurders betrokken zijn, zoals in sociale woningbouwprojecten, is er nog veel onduidelijkheid over de verdeling van de kosten en baten tussen huurder, eigenaar en ESCO. Voor die complexe eigendomsstructuren moet een wettelijke basis worden uitgewerkt.”
Ten slotte is ook de meting en verificatie enorm van belang. Hoe kan je energiebesparing meten als de baseline vóór de toegepaste energiemaatregelen niet gekend is? Degelijke verbruiksinformatie is daarom cruciaal, en die is nu niet altijd voorhanden.
Pilootprojecten

Er zijn nochtans projecten in Vlaanderen die tonen dat het werkt. ESCO 4 KMO’s in Gent bijvoorbeeld, een onderdeel van het klimaatplan om de stad tegen 2050 klimaatneutraal te maken. Het is een van de vier demonstratieprojecten onder ESKIMO, een initiatief van Agentschap Ondernemen en is een samenwerking tussen vastgoedspecialist Quares, energiestudiebureau 3E en de vzw’s Industrieweg en Drongen I en zet in op clustervorming bij een aantal KMO’s om een ESCO op een voldoende grote schaal mogelijk te maken. Het pilootproject moet leiden tot een verduidelijking op vlak van juridische hinderpalen, economische haalbaarheid, financiële risico’s en technisch potentieel. De inzichten dienen als beleidsadvies om de standaardisatie van ESCOs in KMOs te realiseren.
ESCOLimburg2020 is een ander voorbeeld. De provincie Limburg wil tegen 2020 klimaatneutraal worden en doet dit door te focussen op het bestaande gemeentelijk en provinciaal gebouwenpatrimonium versneld energieperformanter te maken door energetische renovatie en hernieuwbare energie. In totaal zullen meer dan 100 Limburgse overheidsgebouwen worden aangepakt, goed voor een totale investering van 20 miljoen euro. Het project kreeg 880.785 euro van Europa, de overige investering komt van de ESCO van Infrax. Deze samenwerking tussen de provincie Limburg, Infrax en Dubolimburg is een manier om de Limburgse economie te versterken door stimulatie van de bouwsector.